Nederland - Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 april 2016, 201506502/1/V2

Land van besluit:
Land van herkomst:
Date of Decision:
13-04-2016
Citation:
201506502/1/V2.6
Additional Citation:
ECLI:NL:RVS:2016:891
Court Name:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Printer-friendly versionPrinter-friendly versionPDF versionPDF version
Kop: 

De bestuursrechter mag zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet in de plaats stellen van de staatssecretaris. De bestuursrechter mag echter wel zijn oordeel geven over de door de staatssecretaris aan zijn standpunt  ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden.

Feiten: 

De eiser, die van Cuba afkomstig is, heeft aan zijn asiel aanvraag ten gronde gelegd dat hij in Qatar als verpleegkundige werkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden waren onderdeel van een overeenkomst tussen de Cubaanse regering en de autoriteiten in Qatar. De vreemdeling heeft verklaard uit onvrede, over de onder meer slechte arbeidsvoorwaarden, in Qatar ontslag te hebben genomen. De eiser verklaart hierdoor door de Cubaanse autoriteiten als antirevolutionair te worden aanzien en zou hierdoor gevaar lopen bij terugkeer naar Cuba.

De Staatssecretaris acht het geloofwaardig dat de eiser uit Cuba afkomstig is en door die autoriteiten naar Qatar is gezonden om daar als verpleger te werken, maar deze acht het niet geloofwaardig dat hij in Qatar ontslag heeft genomen omdat hij hierover in het eerste verhoor tegenstrijdigheden heeft verklaard. Door de ongeloofwaardige ontslagname is het volgens de Staatssecretaris evenmin geloofwaardig dat de vreemdeling in de negatieve aandacht van de Cubaanse autoriteiten is komen te staan waardoor de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem een verblijfsvergunning of asiel moet worden verleend.

Im beroep de administratieve rechtbank heeft de geloofwaardigheidsoverwegingen van de Staatssecretaris heroverwogen en geoordeeld dat de verklaringen van de vreemdeling uit het gehoor ten onrechte niet in de context van tijdens dat gehoor gestelde vragen werden gezien.

De Staatssecretaris betwist nu in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas in de plaats van dat van de Staatssecretaris heeft gesteld en stelt de bestuursrechtelijke toetsingsintensiteit van asielrelazen aan de orde.

Besluit en motivering: 

Uit de verschillende taalversies van artikel 46 van de Procedurerichtlijn blijkt dat een volledig en ex nunc onderzoek, zowel vragen van feitelijke aard als rechtsvragen moet kunnen omvatten en dat geen enkel aspect of bestanddeel van een besluit aan rechterlijke toetsing mag zijn onttrokken. De tekst van artikel 46 van de Procedurerichtlijn geeft daarentegen geen uitsluitsel over de vraag of inzake deze bepaling de bestuursrechter zijn oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas in de plaats moet kunnen stellen van dat van de Staatssecretaris. Hierdoor moet de reikwijdte en betekenis van die bepaling verder worden bepaald mits inachtneming van de overige bepalingen, context, doelstelling en geschiedenis van totstandkoming van de Procedurerichtlijn.

In het systeem van de Procedurerichtlijn toetst de bestuursrechter het door de beslissingsautoriteit genomen besluit op rechtmatigheid. Het is aan de beslissingsautoriteit om een standpunt in te nemen over de geloofwaardigheid van een asielrelaas. De bestuursrechter toetst dit standpunt. De Procedurerichtlijn heeft aansluiting gezocht bij de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over het recht op een doeltreffende voorziening in rechten en de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Uit deze rechtspraak volgt echter niet dat de bestuursrechter zijn oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas in de plaats moet kunnen stellen van dat van de Staatssecretaris. Dat het EHRM soms een andere benadering kiest en op basis van een eigen onderzoek en beoordeling zijn oordeel in de plaats stelt van dat van de nationale autoriteiten leidt niet tot een ander oordeel aangezien de positie van het EHRM niet vergelijkbaar is met die van een nationale rechter aangezien het EHRM oordeelt in laatste aanleg en niet over de mogelijkheid beschikt een verdragsluitende staat te verplichten een nieuw besluit te nemen mits inachtneming van zijn uitspraak.

De Raad van State heeft dus eerst verduidelijkt dat de bestuursrechter niet de bevoegdheid heeft om zijn eigen oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas in de plaats te stellen van dat van de Staatssecretaris onder artikel 46 van de Procedurerichtlijn. De bestuursrechter in vreemdelingenzaken is dus een toetsende rechter. Maar dit neemt niet weg dat de bestuursrechter, mits gebruikmaking van de hem toegekende bevoegdheid in de algemene wet bestuursrecht, onder omstandigheden zelf in een zaak kan voorzien. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid moet de bestuursrechter wel een standpunt van de Staatssecretaris betrekken.

De Raad van State gaat vervolgens over tot de behandeling van het hoger beroep en stelt vast dat de rechtbank zijn oordeel heeft gegeven over de door de Staatssecretaris aan zijn standpunt ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de vreemdeling uit het eerste gehoor ten onrechte niet in de context van de tijdens dat gehoor gestelde vragen zijn gezien door de Staatssecretaris. Dit betekent echter niet dat de rechtbank zijn oordeel in de plaats heeft gesteld van dat van de Staatssecretaris.

Ten slotte beslist de Raad van State over de bestuursrechtelijke toetsingsintensiteit van asielrelazen. De bestuursrechter moet steeds de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van de Staatsecretaris toetsen, ook wanneer hij zijn beslissingsruimte gebruikt. De bestuursrechter kan immers zonder meer vaststellen dat de verklaringen tegenstrijdig zijn aan mekaar en hierbij heeft de Staatssecretaris geen beslissingsruimte. De Raad van State stelt dan ook dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de in het eerste gehoor afgelegde verklaring van de vreemdeling niet betekent dat hij tegenstrijdigheden heeft verklaard aangezien hij deze tegenstrijdigheden tijdens datzelfde gehoord heeft uitgeklaard. 

Hieruit besluit de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond is, aangezien de rechtbank zijn oordeel niet in de plaats heeft gesteld van de Staatssecretaris. De bestuursrechter heeft echter enkel de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van de Staatssecretaris getoetst.

Uitkomst: 

Beroep ongegrond: de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 

Subsequent Proceedings : 

Ja. De Staatssecretaris moet, zoals de rechtbank hem al had opgedragen, opnieuw beslissen over de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.

Observations/Comments: 

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht: https://www.raadvanstate.nl/pers/persberichten/tekst-persbericht.html?id=942

 De Raad van State verklaart hiermee verder dat de bestuursrechter bij sommige delen van het asielrelaas op basis van het besluit net zo goed als de Staatssecretaris kan beoordelen of de vreemdeling geloofwaardig is. In die gevallen toetst de Afdeling bestuursrechtspraak indringend.

Als de vreemdeling echter geen bewijs levert, maar alleen zelf vertelt over wat hem is overkomen, heeft de Staatssecretaris 'beslissingsruimte' om in te schatten of de vreemdeling moet worden geloofd of niet. In zulke gevallen mag de bestuursrechter niet zijn eigen inschatting in de plaats stellen van de inschatting van de geloofwaardigheid door de Staatssecretaris.

Als gevolg van de Procedurerichtlijn wordt de bestuursrechtelijke toetsing van de inschatting van de geloofwaardigheid van het asielrelaas intensiever dan tot nu toe gebruikelijk was.

Wat niet verandert, is dat de bestuursrechter nooit zelfstandig het asielrelaas beoordeelt, maar dat het besluit van de Staatssecretaris daarover het uitgangspunt voor zijn toetsing vormt.

 

 

This case summary was written by Birte Schorpion, Immigration Law LLM-student at Queen Mary University of London.

The case summary was proof read by Miek Lamaire, MA International security.

Other sources cited: 

- Document Parliamentary Chamber II 2014/15, 34088, nr. 3 en 6, page. 20-22; 27 and 31

- Document Parliamentary Chamber I 2014/15, 34088, nr. C, page. 2

Case Law Cited: 

ECtHR - R.H. v. Sweden, 10 September 2015, nr. 4601/14

Netherlands - Court of Den Haag, 24 August 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9942

CJEU - C-283/81 C.I.L.F.I.T. Srl and Others v Ministro della Sanita' (Minister of Health)

ECtHR - Hilal v United Kingdom, Application no. 45276/99

ECtHR - F.N. and Another v. Sweden, Application No. 28774/09

CJEU - C-604/12, H. N. v Minister for Justice, Equality and Law Reform and Others (UP)

C-146/14 Bashir Mohamed Ali Mahdi

Netherlands - Council of State, Adminstrative Law Section, 13 April 2016, 201507952/1/V2

Netherlands - Court of Den Haag, 1 October 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11350

ECtHR - Sigma Radio Television v. Cyprus, 21 July 2011, nrs. 32181/04 en 35122/05

Netherlands - Court of Den Haag, 18 January 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:629

Kraaijeveld, 24 October 1996, C-72/95, ECLI:EU:C:1996:404

Z. Zh. en I.O., 11 June 2015, C-554/13, ECLI:EU:C:2015:377

H.T., 24 June 2015, C-373/13, ECLI:EU:C:2015:413,

Netherlands - Genius Holding BV, 13 December 1989, C-342-87, ECLI:EU:C:1989:635

Upjon, 21 January 1999, C-120/97, ECLI:EU:C:1999:14

CJEU - X en Van Dijk, 9 September 2015, ECLI:EU:C:2015:564

CJEU - Ferreira da Silva e Brito e.a., 9 September 2015, C-160/14